Georges Remi geboren in een vrij bescheiden familie uit een van de Brusselse buitenwijken. Hij was lid van de padvinderij en onderscheidde zich al vroeg van zijn kameraden door zijn kwaliteiten als tekenaar. Het was in het scout-tijdschrift dat hij in 1924 voor het eerst ondertekende met het pseudoniem “Hergé”, gevormd uit de initialen “R” van zijn naam en “G” van zijn voornaam. Enkele maanden later trad hij toe tot het dagblad Le Vingtième Siècle. De directeur, abt Norbert Wallez gaf hem in 1928 de opdracht een wekelijkse bijlage voor jongeren te maken, Le Petit Vingtième. In dit tijdschrift begon op 10 januari 1929 de avonturen van Kuifje in het land van de Sovjets, een serie die meteen een succes werd. Hij is een van de eerste Franstalige auteurs die de Amerikaanse stijl van tekstballonstrips gebruikte. Alleen, zijn collega en grote voorbeeld Alain Saint-Ogan was hem voor met zijn strip Zig et Puce (Kees en Klaas).
Vanaf het eerste verschijnen van de Petit Vingtième, plaatste Hergé enkele humoristische tekeningen van Alain Saint-Ogan. In mei 1931, toen Kuifje nog slechts een plaatselijke beroemdheid was, en de laatste platen van 'Tintin au Congo' in België zouden verschijnen, was Hergé naar Parijs getrokken, ongetwijfeld voorzien van zijn eerste album (Tintin au pays des Soviets), om Alain Saint-Ogan te ontmoeten en hem om advies te vragen. Gelukkig moedigde de maker van Zig et Puce die dag zijn jonge collega aan. Hergé zou niet lang daarna de Parijse meester voorbij streven in beroemdheid.
In de jaren dertig diversifieerde Hergé zijn artistieke activiteiten (illustraties voor kranten, roman-omslagen, kaarten en advertenties), terwijl hij doorging met stripverhalen.
Hij creëerde met name Les Exploits de Quick et Flupke (De guitenstreken van Kwik en Flupke) in 1930, die verschenen in de vorm van een wekelijkse grap in Le Petit Vingtième, maar ook Les Aventures de Jo, Zette en Jocko (Jo, Suus en Jokko) in 1936 voor het Franse katholieke blad Cœurs vaillants.
De eerste druk van het eerste album Quick et Flupke Gamins de Bruxelles (86 pagina’s) vond plaats in 1930 bij de uitgeverij Petit Vingtième. Eén van de bijzonderheden van de eerste 500 drukken is dat ze gesigneerd zijn met de handtekeningen van Quick en Flupke (Deze werden gezet door Hergé en zijn aanstaande vrouw Germaine Kieckens). Tevens is een aantal van de eerste oplage gesigneerd van ‘Tintin au pays des Soviets’ en ‘Tintin au Congo’ door ‘Tintin’ (Hergé) en ‘Milou’ (Germaine Remi).
In 1934 ontmoette de Hergé Tchang Tchong-Jen, een jonge Chinese student die was komen studeren aan de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten in Brussel, wiens advies en vriendschap een ommekeer teweegbrachten in het denken en de stijl van Hergé. Vanaf dat moment begon hij serieus onderzoek te doen naar het onderwerp van zijn albums, wat hij tot dan toe niet had gedaan. Het verhaal ‘De Blauwe Lotus’ wordt dan ook beschouwd als een essentieel album in de carrière van de auteur. In de loop van het verhaal werd zijn stijl verfijnd, waardoor de basis werd gelegd voor wat later de ‘klare lijn’ zou worden genoemd.
De publicatie van Le Petit Vingtième werd stopgezet tijdens de invasie van België in 1940, maar Hergé bleef zijn strip publiceren in Le Soir, dat toen onder controle stond van de Duitse bezetter. Tegelijkertijd vroeg uitgever Casterman om zijn voor de oorlog gepubliceerde albums te bewerken zodat ze in kleur konden worden gepubliceerd, een werk dat hij samen met verschillende assistenten, waaronder Edgar P. Jacobs, uitvoerde. Door akkoord te gaan met het werken voor het grootste dagblad van het land qua oplage, verzekerde Hergé het succes en de populariteit van De Avonturen van Kuifje. Dit leidde echter ertoe dat hij werd beschuldigd van collaboratie en dat hij in 1944, bij de bevrijding, een publicatieverbod werd opgelegd.
In 1946 hielp de voormalige verzetsstrijder Raymond Leblanc hem om weer te mogen werken en vroeg Hergé als Artistiek directeur om het Weekblad Kuifje te lanceren.
Dit weekblad wordt een groot succes en levert een grote bijdrage aan dat van de Frans-Belgische strip (Samen met, het iets oudere, weekblad Robbedoes). Hergé legt zijn stijl op en oefent een zekere kritische blik uit op het werk van zijn collega's, dat zonder zijn toestemming niet in het blad kan worden gepubliceerd. In 1950 richtte hij Studios Hergé op, een atelier dat getalenteerde tekenaars zoals Bob de Moor, Jacques Martin en Roger Leloup samenbracht, die hem bijstonden bij zijn werk. De jaren vijftig werden voor Hergé echter gekenmerkt door een persoonlijke crisis, die was begonnen aan het einde van de Tweede Wereldoorlog. Ten prooi aan depressies onderbrak de auteur zijn publicaties verschillende keren. In 1959 verliet hij zijn eerste vrouw Germaine om een nieuw leven te beginnen met zijn jonge inkleurster Fanny Vlamynck (Zij zou later de enige erfgenaam worden van alle rechten op het werk van Hergé).
Hoewel het tempo van de creatie van De Avonturen van Kuifje in de jaren zestig en zeventig afnam, groeide zijn bekendheid en werd de held een waar internationaal icoon. Hergé maakte zich geleidelijk los van zijn stripheld en wijdde zijn aan zijn passies, met name voor hedendaagse kunst en oosterse filosofieën. Hij stierf in 1983 aan een ernstige bloedziekte, nadat hij zijn wens had uitgesproken dat zijn helden niet zouden worden voortgezet. Sinds zijn dood is het succes van Kuifje niet meer te stuiten: de held en zijn schepper zijn het onderwerp van talloze publicaties of retrospectieven, en sommige originele tekeningen van Hergé bereiken recordbedragen op veilingen, terwijl zijn rechthebbenden, met name de tweede man van Fanny Vlamynck; Nick Rodwell, zijn erfenis nauwlettend in de gaten houden en exorbitante bedragen eisen voor het gebruik van Kuifje-materiaal, waardoor publicaties over deze stripheld wel erg moeilijk worden.