In de begintijd van filatelie werd papier gemaakt van ingezamelde oude vodden en/of houtvezels. Deze vodden en houtvezels werden vermengd met water en tot pulp gestampt of vermalen. Aan het einde van dit proces bleef een papierpap over bestaande uit kleine vezels vermengd met water.
In de eerste machines werd de papierpulp toegevoerd naar een bewegende zeef. Deze zeef bestond uit koperen draden die parallel of kruislings gespannen waren. Op het plek van de draden ontstond een verdunning van het papier wat vergelijkbaar is met een watermerk. Ten opzichte van de orientatie van het zegelbeeld onderscheiden we de volgende types:
• Gestreept papier (horizontaal);
• Gestreept papier (verticaal);
• Geruit papier.
Door sommige filatelisten en catalogi wordt de zeefafdruk als integraal onderdeel van het watermerk beschouwd. Het watermerk is immers niets anders dan een verdunning van het papier door het aanbrengen van een (extra) speciale vorm in de zeef. Technisch gezien is er een verschil omdat de draden voor een afdruk zorgen in de onderkant van het papier en het watermerk via een rol werd aangebracht in de bovenkant van het papier.
Vaak is het zeefpatroon met het oog zichtbaar, zo niet dan kunnen dezelfde methoden worden gebruikt als voor het zichtbaar maken van een watermerk. In sommige gevallen kan dit ook via een scan met lage resolutie (150 dpi).
Indien een zeer fijnmazig kopergaas in de zeef is gebruikt is er vaak nog een fijne textuur zichtbaar in de vorm van hele kleine ruitjes. In het Engels wordt dit papier “wove paper” genoemd. In de meeste gevallen is hier de keuze voor de soort normaal papier de beste.
Bronnen
[1] Wilson, Ira G. (1984), "How Thick is Thick? How Thin is Thin?", The American Philatelist, Vol. 98, No. 5