In 1920 volgt Robert Velter zijn ouders naar Engeland. Doordat hij het Engels nog niet machtig is, tekent hij op school voornamelijk de afbeeldingen uit de handboeken over. Hij leert er ook de Engels humor kennen (vooral die van Charles Dickens).
Op 16 jarige leeftijd is hij echter genoodzaakt om te gaan werken in een hotel (Ritz Charlton in Londen). De scheepvaart had hem altijd aangetrokken en hij gaat op het schip “Majestic” werken. Na enkele jaren gevaren te hebben, wordt hij initiator op “L’île de France”. Door zijn kennis van het Engels en het Frans, trad hij ook geregeld op als tolk. Verder maakte hij karikaturen van de passagiers, verfraaide de menukaarten en verzorgde het tekenwerk voor aankondigingen en posters. Hier waren al tekeningen bij van hotelbedienden, een idee dat hij later misschien nog eens kon gebruiken!
Op één van deze reizen ontmoet hij Martin Branner. Robert laat hem zijn tekeningen zien en krijgt een baan aangeboden in zijn studio in New York. Hier werkt hij aan de achtergronden voor Martin’s strip Winnie Winkle. Zo leert hij het vak.
Na twee jaar New York keert hij in 1936 terug naar Frankrijk. Een broer van Robert laat in deze periode echter wat tekeningen van hem zien aan de Opera Mundi-studio. Zijn eerste figuur voor de studio heet vreemd genoeg ‘Tintin’! Onder het pseudoniem Bozz (een hommage aan Charles Dickens), mag hij het personage Mijnheer Subino tekenen. Het wordt zijn eerste grote reeks die wekelijks verschijnt in Le Petit Parisien.
Ook kwam zijn talenkennis hem nog van pas en zo vertaalde hij ondertussen Amerikaanse comics naar het Frans voor de Excelsior press group.
In 1937 bedenkt hij Toto dat in 1940 als een volwaardig weekblad verschijnt: Le journal de Toto. Het scenario is van zijn vrouw Blanche Dumoulin (Davine) zoals dikwijls het geval zal zijn bij de Velters.
Het volgende jaar, precies op 21 april 1938, creëert hij het personage Spirou/Robbedoes, op aanvraag van Dupuis, voor het gelijknamige blad. De hotelbediende kwam weer boven. Als pseudoniem gebruikt hij Rob-Vel. Gelijktijdig werkt hij aan Janmaat en de Sinjoor en Lowieke. Dit vele werk deelde hij met zijn vrouw en goede vriend Luc Lafnet.
Het duurt echter niet lang, 2 jaar na zijn begin bij Dupuis moet hij het leger in. Zijn vrouw maakt in eerste instantie de tekeningen verder af tot het onmogelijk werd om vanuit Parijs nog platen door te sturen naar Marcinelle. Zijn werk wordt overgenomen door Jijé (Joseph Gillain).
Op 20 maart 1941 keert hij terug van het front en begint hij weer te werken bij Dupuis. Dit is opnieuw van korte duur. Twee jaar na te zijn teruggekeerd, wordt zijn werk opnieuw overgenomen door Jijé. De verzendingsproblemen en het publicatieverbod deden de tekenaar zijn heil elders doen zoeken.
Robert begint nauw samen te werken met de Opera Mundi-studio. Hier helpt hij met het maken van reeksen voor Pierrot en verder te gaan met Janmaat en de Sinjoor. Hij krijgt ook de kans om nieuwe dingen te proberen. Dit doet hij eerst met een hond ‘Ce Pauvre Plouck’ en later met de realistische reeks l'Homme au Gant. Hij werkt vervolgens in de animatiestudio van André Rigal.
Robert Velter bleef voor Opera Mundi werken dat zijn Mr. Subito bleef uitgeven van 1949 tot 1969.
Hij publiceerde ook in Le journal de Bébé-Poucet met ‘Bizouk et Pélik (1947), in Bravo stonden enkele verhalen (‘Toto au Mexique’ en ‘Mic Mac aux Etats-Unis’ (1947 – 1949) en ook in Lisette met ‘Babouche en Babouchette’ (1947 – 1953).
In 1971 neemt hij de serie van professor Nimbus/Pienter over onder het pseudoniem Darthel. In 1975 besluit hij zich terug te trekken en gaat hij wonen in Saint-Malo (Bretagne). Toevallig woont hij slechts op een steenworp afstand van de latere tekenaar van Robbedoes en Kwabbernoot, Fournier. Tot 1977 maakt Robert nog tekeningen en tot 1979 schrijft hij scenario's.
Ondanks de grote hoeveelheid creaties en publicaties heeft niets het succes van Robbedoes nog kunnen benaderen.