Oostende is een stad in de Belgische provincie West-Vlaanderen, die ongeveer centraal langs de Belgische kust ligt. De stad is een belangrijk toeristisch en economisch centrum, telt bijna 70.000 inwoners, beschikt over een zee- en luchthaven en is het centrum van het gelijknamige arrondissement.
De eerste sporen van Oostende zijn te vinden in de 9e en 10e eeuw. Schaapherders en vissers leidden een eenvoudig leven in een kleine nederzetting op het oostelijke uiteinde van het eiland Testerep. In 814 schonk Sire Gobrecht van Steeland het toenmalig dorpje aan de abdij van Sint-Bertinus in Sint-Omaars. In de 11de eeuw werd de Testerepvliet tussen het eiland en het vasteland ingepolderd, waardoor stad niet meer op eiland lag en zich kon ontwikkelen. In 1267 kende Margaretha van Constantinopel stadsrechten toe aan Oostende, maar de stad had geen muren, vestingen of bolwerken. Op dat moment werd aan Oostende het voorrecht verleend een halle te exploiteren. Geleidelijk aan maakten de bewoners gebruik van hun bestuurlijke bevoegdheden om zich los te maken van de dominerende kasteelheren. Een schepencollege van rijke kooplieden, later ambachtslieden, met aan het hoofd de baljuw, stippelde het beleid uit. In 1284 sloot Oostende een verdrag met de vrijheer van Brugge om de getijdengeul te verbreden en bevaarbaar te maken.
Stormen en overstromingen dwongen Oostende te verhuizen. In 1372 werd de stad versterkt met palissades, maar voortdurende zware stormen en overstromingen verzwolgen uiteindelijk een gedeelte van de stad. Er werd een nieuwe meer zuidelijk gelegen stad opgetrokken. In 1445 gaf Filips de Goede Oostende zijn toestemming om een haven aan te leggen. In 1447 werd de stad opnieuw overstroomd, met als gevolg dat de stad opnieuw voor een groot gedeelte verplaatst werd, verder van de zee af.
In juli 1489 werd Oostende geplunderd en in brand gestoken door aanhangers van de Duitse koning Maximiliaan I van Oostenrijk, aangevoerd door Daniël van Praet, kapitein van Nieuwpoort. Dat leidde de reeks oorlogen in de Nederlanden in. Zo werd Oostende in 1548 veroverd door de Engelsen en de Hollanders. In 1572 werd uiteindelijk een verdediging rond de stad opgeworpen met de toestemming en medewerking van de Hertog van Alva.
Na de Slag bij Nieuwpoort trok het leger van de Prins van Oranje zich terug op Oostende. De Oostendenaren gaven vrije toegang tot hun haven aan protestanten uit Engeland en Noord-Ierland. Zo werd Oostende het laatste protestantse bolwerk in de katholieke Spaanse Nederlanden. Als reactie daarop volgde het drie jaar durende Beleg van Oostende. De Staatse verdedigers trokken zich ten slotte terug. Door het beleg was Oostende totaal verwoest. De Noorderdijk was doorgestoken waardoor de polders onder water liepen en een grote getijdengeul ontstond, nu de huidige havengeul van Oostende.
In 1698 werd een eerste scheepvaartmaatschappij opgericht, die tot doel had handel te drijven met Indië. De Spaanse Successieoorlog had ook zijn gevolgen voor Oostende. Toen de Franse en Spaanse troepen, na hun verlies in de slag bij Ramillies op 23 mei 1706 zich terugtrokken in Oostende, werd de stad belegerd door de Engelse vloot, en opnieuw grotendeels verwoest. Op 6 juli 1706 gaf de belegerde stad zich over aan de Oostenrijkse keizer en zijn bondgenoten.
De scheepvaartmaatschappij die met Indië handel voerde, werd pas in 1715 een succes. Op 11 augustus 1723 werd de Generale Keizerlijke en Koninklijke Indische Compagnie, beter bekend als de Oostendse Compagnie, gesticht. In maart 1724 vertrok de eerste koopvaardijvloot, die bestond uit drie schepen, de Arend, de Sint-Elisabeth en de Sint-Karel, onder koninklijke en keizerlijke vlag. Op korte tijd werd Oostende een belangrijke haven met invoer van Chinese en Indische koopwaar. Onder internationale druk werd de Oostendse Compagnie in 1727 geschorst en in 1731 opgeheven. Oostende wordt opnieuw een gewone vestingstad. In de late 17e eeuw en eerste helft van de 18de eeuw was Oostende een van de vestingsteden die deel uitmaakten van de Nederlandse vestingsbarrière in de Zuidelijke Nederlanden.
Op 24 november 1776 werd het eerste handelsdok geopend. In 1781 vaardigde keizer Jozef II een decreet uit waardoor Oostende officieel een vrijhaven werd. Opnieuw kende de haven een zekere opbloei, onder andere door de neutraliteit van Oostenrijk in de Amerikaanse Onafhankelijkheidsoorlog. Na het Verdrag van Versailles op 20 januari 1783 begon de grote havenbedrijvigheid weer af te nemen.
Tussen 1792 en 1815 stond de verdere uitbouw van de Oostendse haven op een laag pitje vanwege het beleid van Napoleon Bonaparte. De keizer blokkeerde met het Continentaal stelsel de handel met overzee en concentreerde de vestingbouw en de activiteiten van zijn marine in de Noordelijke wateren in Den Helder. Wel werden er onder het bestuur van Napoleon twee forten gebouwd ter verdediging van de haven: Fort Napoleon en het Fort Royal moesten Britse aanvallen en landingen afweren.
Ook tijdens het bewind (1815-1830) van koning Willem I der Nederlanden was vergroting van de haven niet mogelijk.
Pas in 1830, onder impuls van de Belgische koning Leopold I, kon de Oostendse zeehaven verder uitgroeien. In 1838 had de inhuldiging van de spoorlijn Oostende-Brussel plaats en in 1846 werd de eerste veerdienst Oostende-Dover ingelegd. In 1877 werd de eerste Oostendse vismijn gebouwd. Op 2 april 1884 kwam het eerste stoomvisserijschip Oostende binnenvaren.
In 1865 werd Oostende ontheven van haar functie als vesting door de toenmalige minister van oorlog baron Félix Chazal. Spoedig werden de vestingmuren rond de stad gesloopt. Hierdoor zou Oostende op korte tijd sterk uitbreiden. Dankzij de inspanningen van de Belgische koning Leopold II bloeide Oostende in het begin van de twintigste eeuw als geen ander. De stad kreeg de bijnaam "Koningin der Badsteden". De mondaine koning bouwde een belle époque-badplaats met wereldfaam. Het Kursaal Oostende uit 1852, het nieuwe theater uit 1905, het Koninklijk Paleis, de Koninklijke Gaanderijen, de Promenade, de Kiosk, het Stadstheater, het Leopoldpark, de Wellingtonrenbaan en de Stadsbibliotheek straalden haar bourgeois karakter uit.
Door de toegenomen scheepvaart op Oostende was een tekort aan kaaimuren ontstaan. Daarom werd in de periode 1894-1914 de haven op ingrijpende wijze vernieuwd door aanpassing van de voorhaven en uitbouw van een nieuwe achterhaven.
De twee wereldoorlogen luidden het einde in van Oostende als belle époquestad. De Duitsers plaatsten afweergeschutbatterijen langs het Fort Napoleon en in de duinen. In de Eerste Wereldoorlog was Oostende een basis voor Duitse duikboten vanuit Brugge. De Britten probeerden Oostende tweemaal te blokkeren met een blokkade. De promenade werd zo goed als volledig verwoest in 1940-45 door de bommenregen van de Geallieerden op de Atlantikwall, de haven en de spoorwegen.
De opkomst van het massatoerisme en de immobiliënsector waren nog dramatischer dan de Tweede Wereldoorlog voor de afbraak van de belle-epoque architectuur. Oostende groeide dankzij het eendagstoerisme en de toename van de mobiliteit uit tot een bloeiende moderne badstad met bijna 70.000 inwoners.
Tegen de millenniumwende besloot het stadsbestuur van Oostende om van de elitaire bijnaam "Koningin der badsteden" af te stappen en zich te profileren als "Stad aan zee". Men wilde daarmee vooral aangeven dat Oostende aan de Belgische kust één van de enige "echte" steden zou zijn. Toeristisch en marketinggewijs was deze titel moderner.
De lucht- en spoorhaven hebben de plaats van de zeehaven ingenomen op vlak van internationale verbindingen.